
Wanneer je rouw kan delen ontstaat echte verbinding.
Verbinden in rouw
Met grote stappen en zijn handen in zijn zakken loopt hij op de kas af, die op dit moment van de dag op zijn mooist is. De rode kaarsjes flikkeren aan de wand, en de vele waxinelichtjes die al zijn aangestoken op tafel geven de ruimte nog meer kleur. “Sjonge, wat een mooi plekkie hier,” zegt hij terwijl hij de kas in stapt. “Wat is het eigenlijk?” vraagt hij.
Zijn vrouw is buiten gebleven bij mijn collega-vrijwilliger. Verwonderd kijkt hij rond in deze warme ruimte. Ik volg zijn blik, die blijft hangen op de vele kaarsjes. Ik vertel hem over de kas, over deze plek waar we stil kunnen staan bij rouwen en vieren. Waar we kaarsjes aansteken voor de mensen die we missen of voor hoop. Waar we linten beschrijven met woorden van dankbaarheid of met dat wat ons op het hart ligt, en waar bezoekers hun gedachten delen in het gastenboek. Hij wrijft met zijn grote handen over elkaar en blijft even stil. “Wauw,” zegt hij bijna fluisterend.
“Rouw…” begint hij. “Het is het leven dat op en neer gaat. Ups and downs,” voegt hij er snel aan toe. “Wilt u daar wat meer over vertellen?” vraag ik. Hij recht zijn rug en begint te vertellen over zijn werk. Open en eerlijk deelt hij hoe hij te maken heeft gehad met rouw. Over de momenten waarop hij families moest vertellen dat hun naaste was overleden, of wanneer hij zich in heftige situaties bevond. Rouw, vertelt hij, is verweven in zijn dagelijkse werk. “En jij dan? Wil jij vertellen waarom je hier staat?”
Ik vertel hem hoe ik rouw zie in alle levens. Hoe ik het herken bij jonge gezinnen die ik bezoek, of bij een ouder echtpaar dat afscheid moet nemen. Hoe ik zie dat mensen bij ziekte rouwen om dat wat was en nooit meer zal zijn. “Het ergste vind ik dat deze mensen denken dat rouw er niet mag zijn, dat het iets is om je voor te schamen, en dat het zeker niet te lang mag duren,” zeg ik. “Voor al die mensen sta ik hier.”
Ondertussen is mijn collega-vrijwilliger er ook bij komen staan. De grote, stoere man die zo zelfverzekerd de kas binnenstapte, lijkt langzaam kleiner te worden. Tot op het moment dat hij zachtjes zegt: “Mag ik jullie een knuffel geven?” Zijn houding wordt kleiner, maar zijn hart opent zich. Stiekem een beetje geëmotioneerd slaat hij zijn armen om mij heen, en daarna om mijn collega-vrijwilliger.
“Dank dat jullie er zijn. Dank dat jullie er voor deze mensen zijn.”
Hij draait zich om en loopt met grote passen de kas uit. We kijken hem na terwijl hij ons nog even stil laat staan bij de kracht van verbinding en het belang van delen. De kaarsjes blijven flikkeren, als stille getuigen van een ontmoeting die kort maar betekenisvol was.